Gerrit Marie (Ge) BLOM, Planter, geboren op 28
06 1888 te Arnhem, overleden op 09 04 1967 te Voorst op 78 jarige leeftijd,
zoon van Johan BLOM en Gerritdina van
LEUSEN.
Gehuwd op 14 11 1920 te Buitenzorg (Indonesie) met Elisabeth Margaretha (Bep)Koch,
geboren 13 07 1892 te Amsterdam, overleden op 02 03 1977 te Breda op 84 jarige
leeftijd.
Uit dit huwelijk:
1. Margaretha Elisabeth (Margy), geboren 19 10 1921 te Benkoelen (Indonesie)
2. Otto Paul (Ot), Ondernemer, geboren op 27 02 1923 te Djombang (Indonesie)
3. Gerrit Rudolf (Ge), geboren op 29 07 1926 te Bressanone
(Italie)
Foto omstreeks 1931 met v.l.n.r. : Margy, Bep, Ge, Ge sr. en Ot.
Onderstaande beschrijving is afkomstig van Ge Blom (zoon van Gerrit Marie):
Mijn vader kwam aanvankelijk in 1912 in Zuid Sumatra terecht op een plantage,
waar hij de 1e 6 jaar geen blanke heeft ontmoet! Zondag was een vrije dag, maar
dan moest hij steevast met de baas van de plantage mee op jacht (te paard) Men
kreeg in die tijd om de 6 jaar een half jaar verlof. In dat 1e verlof leerde
hij mijn moeder kennen, die vriendin was met zijn zuster (Lily Blom, later getrouwd
met Labouchere) Ze zijn omstreeks 1920 getrouwd: mijn moeder eerst "met
de handschoen". Omdat mijn vader alweer terug was naar Indië en mijn
moeder ná moest komen werd er in zo'n geval eerst wettelijk getrouwd.
In Nederland vervingen dan een paar handschoenen echtgenoot.Omstreeks 1920 zijn
ze dan op de gebruikelijke manier getrouwd in Indië, in Buitenzorg (West
Java). Daar woonde toen al mijn moeders zuster en haar man ook op een thee en
kina plantage.
Vervolgens zijn ze toen weer naar de zeer afgelegen plantage op Zuid Sumatra
vertrokken, waar bijv. alleen paarden- en voetpaden waren. Ze was daar de enige
blanke vrouw. Het 1e kind, mijn zuster Margaretha Elisabeth, werd op 19-10-1921
geboren in Benkoelen. Mijn moeder moest t.b.v. de bevalling eerst 's nachts
3 uur in een draagstoel, met koelies met flambouwen er naast en mijn vader te
paard er achter naar het begin van een weg waar een koetsje kon rijden. In dat
twee-wielige koetsje was dat dan nog een 4 uur rijden naar het ziekenhuis in
Benkoelen.
Mijn ouders hebben behalve op Sumatra het langst op Oost Java gewoond, op diverse
plantages. Die plantages behoorden meestal toe aan een Europese onderneming.
Zij werden bestuurd door 3 á 4 blanken of half-bloeden ('employés')
en 1 'administrateur', (de baas.) Ging iemand met verlof, dan nam iemand van
een andere plantage voor hem waar gedurende dat halve jaar.
Op een plantage waren fabrieken om het product gereed te maken voor verscheping.
Ik herinner mij de koffiefabriek, waar de bes tot gedroogde bonen werd verwerkt
en de rubberfabriek, waar de vloeibare latex werd verwerkt tot lange vellen
gerookte rubber, die in triplex kisten verpakt werden.Wegen en bruggen werden
door de plantage zelf aangelegd: houten (overkapte) bruggen en wegen die uit
twee sporen bestonden, waar een auto kon rijden. In 1935 had mijn vader een
auto en had de plantage een vrachtauto. De rest ging te paard of te voet.
In 1939 (de oorlog met Frankrijk was al uitgebroken) gingen mijn ouders terug
naar Indië en bleven de kinderen ieder op een ander adres in Nederland
achter. Mijn ouders werden zoals alle blanken geïnterneerd en overleefden
ter nauwernood en dankzij de atoombom! Was die een maand later gegooid, dan
waren beide overleden. Geld kwam uiteraard niet meer uit Indië, om de kosten
van levensonderhoud voor ons drieën te betalen. De echtgenoot van Gerritje
Blom (tante Go), mijn oom Jan de Hullu (huisarts in Zetten) heeft al deze kosten
gedurende al die jaren voorgeschoten! Dat hoorden wij nooit direct, maar hebben
wij pas veel later begrepen.
Na de oorlog kwamen mijn ouders geheel berooid terug en vonden hier geen enkele
belangstelling voor hun oorlogservaringen. Men was hier vol van het eigen ondergane
leed en ook ik was (20 jaar oud) vol van mijn eigen toekomst. Achteraf begrijp
ik dat het moeilijk is geweest voor al die berooide oud-Indië-gangers.
Vader kon in (ik meen eind 1947) weer naar Indië terug en heeft daar (steeds
onder militaire bescherming) nog circa 5 jaar zo goed mogelijk de plantage draaiend
gehouden. Ook moeder is nog terug geweest, maar niet zo lang.
Vanaf 1953 woonden ze in Hoenderlo, vlak bij de ingang van de 'Hoge Veluwe',
en later in Baarn en Voorst. Vader overleed in 1966 in Voorst. Moeder overleed
in 1978 in Breda.
Mijn zuster kwam al omstreeks 1934 naar Nederland met de gouvernante die mijn
zuster en broer op de plantage lager onderwijs gegeven had. Wij woonden toen
op Oost Java op een koffie en rubber plantage waar scholen onbereikbaar waren.
Ik kreeg (tot wat tegenwoordig groep 6 is) les van mijn moeder volgens de schriftelijke
methode 'gauw en goed' Mijn broer was vanaf 1934 tot 1939 in huis bij een familie
in Malang t.b.v. zijn scholing. Ik ben op dat zelfde adres in huis geweest van
1935 tot december 1937. In de vakanties gingen wij per trein naar huis.
Ik zelf kwam in januari 1938 naar Holland met mijn moeder.Van 1939 tot 1945
woonde ik in Haarlem, haalde het hts-diploma in Amsterdam, werkte 9 maanden
in Liberia (West Afrika) , was 3 maanden ambtenaar in Emmen, werkte 5 jaar bij
een aannemingsbedrijf in Breda, en begon in 1960 een adviesbureau voor bouwkundige
constructies in Breda, tot 1995. Het werk betrof het ontwerpen en toezicht op
de bouw van alles wat een gebouw rechtop houdt, beton, staal, hout, funderingen,
enz. Het bureau is niet meer actief, maar leeft administratief voort onder de
naam 'ingenieursbureau G.R. Blom bv.'